Waarom normen en waarden belangrijk zijn in onze maatschappij
Wie kan mij zeggen wat echt is? Wie kan mij bewijzen wat waar is? Wie kan mij zeggen wie ik ben?..... Zo veel vragen en geen enkel ervan kunnen we met enige zekerheid beantwoorden. Toch zijn ze voor mij de ideale grondstof geweest om te bouwen aan een eventuele waarheid, een gedachte verlost van alle empiristische illusies, een gedachte die mij laat vertellen over dat onbenoembaar gevoel dat als een rode draad loopt door mijn handelen.
Als ik het begrip realiteit definieer als wat echt is of wat gekend kan worden doordat het bestaat en door dat ‘zijn’ ook bewijsbaar wordt, moet ik eerst volgende redenatie maken: Wanneer ik droom ( al is het dagdromen ), creëer ik op dat moment ook een voor dat moment geldende realiteit, een realiteit die plots gebroken wordt door het ontwaken uit de droom. Een ontwaken kan zich dus ook op elk moment voordoen in de op dit moment geldende realiteit. Dus wie zegt dat ik de wereld die ik momenteel waarneem niet droom, verzin of voorgespiegeld krijg?
Het excuus dat er andere entiteiten rond mij zouden bestaan (entiteiten met een eigen mening, een eigen bewustzijn, een eigen waargenomen realiteit) waarvan ik hun acties niet kan voorspellen of beïnvloeden is niet sluitend. Ik kan nu ook een verhaal verzinnen waarin een persoon converseert met een andere persoon zonder het einde of de nog komende acties van die persoon al te weten. Met andere woorden de gedragingen van andere eventuele entiteiten zouden nog in een proces van verzonnen te worden kunnen zitten. Niet dat ik hun bestaan ontken maar ik kan het ook niet bevestigen.
Het enige dat bij deze overwegingen telkens met zekerheid bestaat is de ‘ik’ entiteit ( inderdaad zoals Descartes sprak “cogito ergo sumâ€) , die entiteit bepaalt het verloop van mijn denkproces. Op welke manier deze entiteit nu bestaat kan ik ook niet vaststellen, het kan zowel een besef zijn van de waarneembare wereld, alsook een illusie voorgespiegeld door een factor ‘x’ ( laat ik hem nu gewoon de x entiteit noemen ). Nu verlaat ik de twijfels van Descartes om over te gaan naar één van de vele hypothetische ‘x’ entiteiten, diegene die mij toelaat te vertellen over wat ik denk.
Ervan uitgaande dat er een ‘ik’ entiteit bestaat die kan redeneren, bestaat de kans dat deze entiteit, in welke realiteit die ook leeft, zijn bestaan wil interpreteren. Aangezien ik niets anders kan bewijzen dan mijn eigen bestaan zit mijn ‘ik’ entiteit opgesloten in een realiteit bestaande uit enkel zichzelf. Een niets gevuld door dat ene, en dat ene dus ook gevuld met niets. Als je niets anders hebt dan jezelf en je mogelijkheid tot redeneren ga je denken en blijf je dat doen door het ontbreken van andere opties. De kans blijft dus reëel dat mijn ‘ik’ entiteit in zijn eenzaamheid gaan redeneren (dromen) is over datgene dat hij nooit kennen zal, samenzijn of harmonie.
Eenmaal die andere gestart te hebben is er op een bepaald moment een wereld ontstaan om in verder te dromen, en aangezien er aan de andere kant van die droom niets is om op terug te keren ( behalve als er nog andere redenaties bezig zijn, maar die zijn puur hypothetisch in de droom zelf ( dimensies? ) blijft de droom zich ontwikkelen tot een uiterst ingewikkeld verhaal.
Elke gebeurtenis in deze nieuwgevormde realiteit gebeurt in de hoop harmonie te vinden. Omdat dat voor een entiteit die enkel eenzaamheid kent onmogelijk is, gaat die entiteit zijn verhaal steeds verder uitdiepen door gebeurtenissen om zo dichter te komen bij een mogelijkheid tot harmonie. Om een juist verzonnen gebeurtenis te rechtvaardigen zal de entiteit daar weer een ander verhaal bij moeten verzinnen, zodat die gebeurtenis een doel heeft, want harmonie bereik je onder andere door het bereiken van een soort van doel.
Als je die verhalen, verzonnen om de gebeurtenissen naar het doel toe te rechtvaardigen, allen op een rij zet, want ze moeten bij elkaar passen om niet ontkracht te worden en zo de kans op harmonie weg te nemen, krijg je een context rond de basis.
Als ik dit nu vertaal naar wat ik momenteel van op mijn stoel waarneem als mogelijke realiteit, ben ik dan zelf eventueel het verhaal dat verzonnen wordt door de ‘ik’ entiteit. De verhalen die hij naast de eerste verhaallijn verzint, om de nieuwe gebeurtenissen te verklaren, vergelijk ik met hetgeen ik nu ken als het verleden en sociale context. Het doel of het streven naar harmonie gebeurt dan door mij als nieuwgevormde entiteit, door me aan te passen aan die dingen die in mijn perceptie voor andere entiteiten doorgaan. Ik zal in dat streven doen wat nodig is om zo dicht mogelijk te komen tot een onmogelijk te bereiken harmonie met die andere entiteiten. Andere pogingen tot een vorm van die ongekende harmonie zijn pogingen naar het realiseren van iets, toch volgt telkens de ontnuchtering dat via die realisatie nog iets anders moet bereikt worden ( harmonie is onmogelijk gekend te worden in de eenzaamheid ). Zo worden in dat proces soms ideeën gecreëerd vergelijkbaar met wat voorwerpen en technologieën in mijn perceptie van de realiteit, deze zijn weer een nieuw middel ter hulp bij het eeuwig streven naar harmonie.
Telkens ik in deze perceptie van een realiteit dicht(er) kom bij harmonie geeft dat een gevoel van voldoening, zodat het erop aankomt in deze eventuele realiteit je zodanig te gedragen dat je blijft strijden naar harmonie. De voorgespiegelde waarden en normen van de maatschappij zijn dus hoogstwaarschijnlijk een verzonnen hulp door de ‘ik’ entiteit om mij dichter te laten komen bij harmonie, om mij weer een beetje meer te laten proeven van hoe harmonie ( met de verzonnen entiteiten rond me ) eventueel zou kunnen smaken.
http://www.youtube.com/watch?v=SItrex38PHU
88 posts
Praatgemiddelde: (<80) Nice, nice